De voornaam Jack is afgeleid van de Joodse aartsvader Jakob.
De Hebreeuwse naam (Ya'aqov) is volgens het Bijbelboek Genesis 25:26 iets als 'hij die de hiel greep'. Naast deze volksetymologische oorsprong wordt voor de naam ook wel als mogelijke vertaling "hij zal beschermen" gegeven. Via de Griekse vorm (Iakobos) kwam de naam in het Latijn terecht als Jacobus en Jacomus.
De naam werd vooral populair door de beide apostelen Jakobus de Mindere ("broer van Jezus") en Jakobus de Meerdere (zoon van Zebedeüs; een van de 12 apostelen). De laatste zou volgens een 7e-eeuwse Spaanse legende in Spanje hebben gepreekt en daar in Santiago de Compostela zijn begraven, hetgeen om die reden tussen de 10e en 15e eeuw een belangrijke pelgrimsplaats was. Met de pelgrims groeide ook zijn populariteit als heilige (naamdag: 25 juli) en daarmee ook van zijn naam. Jakobus de Mindere werd als martelaar ook erg populair binnen de katholieke kerk en omdat een aantal Spaanse en Engelse koningen naar hem werden vernoemd, groeide daarmee ook de populariteit van de naam verder.
Deels historische vrouwelijke varianten zijn Jacoba (sinds 12e eeuw bekend), Jaqueta (rond 1400), Jaquemijne, Jaquemine, Jaquemijne, Jaquemijnkin, Jacquemine, Jacopmijne, Jaquelyne, Jaexmyntgen, Iacobtien (16e eeuw), Jacqueline, Jakelijn, Jakeline, Jacolijn, Jacobmina en Jakelintge (17e eeuw).
jongensnaam
Lettertype: